dinsdag 1 september 2009

Waarom God eerst de hond schiep


God schiep eerst de planten, daarna de dieren en tenslotte de mens. De hond werd dus eerder geschapen dan de mens. Dat was niet voor niets natuurlijk, daar was over nagedacht.
De hond moest in alles het voorbeeld worden voor de mens, en hij moest de mens beschermen. Ik moet zeggen dat het in de loop der jaren aardig gelukt is.
Een hond is altijd zichzelf, daar kunnen we een voorbeeld aan nemen. Hij
doet niets om aardiger voor de dag te komen dan hij is, hij gedraagt zich natuurlijk, ongecompliceerd en heeft het schijt aan wat mensen over hem denken. Hij ligt lang uitgestrekt midden op de vloer te snurken alsof er een bulldozer rondrijdt, hij rekt zich onbeschaamd uit en gaat daarna zonder gène, zonder blikken of blozen, middenin een gezelschap gewoon zijn ballen aflikken, alsof hij wil controleren of hij nog steeds een jongetje is. Zonder verder toestemming te vragen valt hij daarna in slaap en rijdt de bulldozer weer rond. Alsof wat er zojuist gebeurde de gewoonste zaak van de wereld is.
Een hond is nooit haatdragend. Als je hem op zijn duvel geeft, terecht of misschien ook wel onterecht, omdat wij als mensen wel eens iets moeten afreageren, zal hij dat weer snel vergeten zijn. Even later komt hij toch weer vrolijk melden dat hij ons beschouwt als zijn baas, de leider van het roedel en dat hij ons aardig vindt.
Een hond staat onbevangen in het leven. Hij denkt niet na over de toekomst, maakt zich geen zorgen daarover. Zijn instelling is: 'Alles komt altijd goed, en alle honden gaan naar de hemel'. En daar heeft hij gelijk in natuurlijk, want alles komt ook altijd goed. Een hond weet dat, alleen wij mensen moeten dat nog leren en daarin is de hond alweer ons grote voorbeeld. De toekomst bestaat voor hem niet, voor ons ook niet, alleen denken wij dat het helpt om ons zorgen te maken over die niet bestaande toekomst. Een hond is het ultieme voorbeeld van 'komt tijd komt raad'.
Hij is afhankelijk van ons voor zijn brokjes, maar heb je ooit gezien dat hij zich daar zorgen over maakte,... of we nog wel genoeg brokken in huis hebben, of dat we er wel op tijd aan denken om hem zijn portie te geven. Nou dan. Hij gaat hoogstens bij zijn bak zitten wachten tot er wat komt. Als je hem uitlaat dan is hij helemaal op zijn gemak. Nooit heeft hij het gevoel: ik moet nu zoveel mogelijk 'doen', want je weet nooit hoe lang het duurt voor ik weer de volgende keer 'kan'.
Een hond weet gewoon de dingen op het moment dat het nodig is om die dingen te weten: Hij weet wanneer de baas thuiskomt en zal dan ervoor zorgen dat hij achter de voordeur ligt om hem te verwelkomen.
Een hond is geen carrièrejager, hij is geen 'streber'. Een hond is al tevreden met een aai over zijn kop, het woordje 'braaf' en een koekje. Meer heeft hij niet nodig om volmaakt gelukkig te zijn.
Als de rangorde bepaald is in het roedel, dan is hij daarmee akkoord en accepteert het volledig. Een hond is blij met zijn baas, dat geeft hem zekerheid.
In het bedrijfsleven zeiden we voor de grap tegen elkaar dat een hond onmisbaar is om een systeem te laten functioneren, en ik ga ervan uit dat het in het gewone leven echt zo is. Om een systeem goed te laten functioneren heb je alleen een mens en een hond nodig. De mens zorgt voor het eten van de hond en de hond zorgt er op zijn beurt voor dat diezelfde mens met zijn vingers van de knoppen afblijft en het hele proces niet verstoort.

En daarom schiep God eerst de hond en pas daarna de mens.

donderdag 9 juli 2009

Monsieur le Directeur

Monsieur le Directeur, de basset van de camping heet eigenlijk Destroy. Wellicht omdat hij op jeugdige leeftijd nogal wat spullen vernield heeft. Hij zit soms met zijn halsband vastgebonden aan een lang touw van misschien wel 30 meter. Zo hangt hij wat rond bij de receptie en het terras van het restaurant. Dat is handig om hem een beetje in de buurt te houden, maar niet zo leuk voor de bediening op het terras. Meer dan eens moet Destroy langs de weg van zijn touw in een slalom patroon worden terug geleid omdat hij anders heel creatief tafels en stoelen herschikt tot een nieuwe indeling.
Hij slaapt of ligt lui naar de voorbijgangers te kijken, die over het fijne grindpad naar het parkeerterrein of het meertje lopen. Die basset met zijn korte dikke kromme poten, met flaporen tot bijna op de grond, zou best een heel bruikbare hond kunnen zijn, als zijn poten wat langer waren. Nu sleept bij het minste of geringste zijn buik bijna over de grond. Hij heeft alles al een keertje gezien, hij komt niet meer zo snel onder de indruk. 's Morgens ligt hij vaak te slapen naast de stoel van de bazin in het receptiekantoortje.
Soms, als hij van zijn lange touw bevrijd is, gaat hij op de camping bij alle caravans en tenten eens even op bezoek. Hij besnuffelt de tafels en stoelen, controleert de tentharingen, bekijkt de gasten en zodra zijn besluit tot goedkeuring genomen is scharrelt hij weer verder. Bij ons heeft hij daar wat meer tijd voor nodig, wij lijmen hem met een hondenkoekje en dus vertoeft hij wat langer in ons gezelschap en maakt een praatje met Scott, onze chocoladebruine labrador.
Zo'n labrador heeft zwemvliesjes tussen zijn tenen en wordt razend enthousiast als hij het meertje ziet. Hij rent naar het water, gaat er tot zijn buik in staan en kijkt om: 'Vooruit baas, waar blijf je nou met dat balletje'. Als een zeehond met het puntje van zijn neus boven het water en met krachtige zig-zag slagen van zijn staart, zoals een gondelier in Venetië dat doet, met één roeispaan achterop de boot, zwemt hij met grote precisie naar het balletje. Dat heeft hij binnen de kortste keren tussen zijn tanden en weer terug op de kant bij het baasje. Daar heeft Destroy niet van terug en die zit stomverbaasd het hele schouwspel te bekijken. Hij krabt zich eens achter zijn grote flaporen en zinkt met eerbiedige aandacht neer, de kop op beide voorpoten. Dit heeft hij nog nooit gezien.
Het spel van in en uit het water wordt zo nog een tijdje voortgezet, en hoe we ook uitdagen, Destroy is er niet toe te bewegen om ook een duik in het meertje te nemen. Misschien vertrouwt hij zijn eigen (te)korte poten niet en kan hij zich niet voorstellen dat hij daarmee kan zwemmen. Zijn grote flaporen bieden ook al geen soelaas. Het balletje vindt hij wel interessant, maar daar past Scott heel goed op.
Als Scott het zwemspel tenslotte moe is, en gaat bekijken wat er nog meer te doen valt, heeft hij snel het lange touw van Destroy ontdekt. Samen spelen ze daarna het spelletje touwtrekken, de basset omdat het aan zijn halsband zit vastgebonden, en Scott omdat hij er zijn tanden in heeft gezet. Het is een voortdurend trekken en tussen de tanden grommen naar elkaar, en het fijne grind van het pad wordt flink door elkaar gewoeld. De aanwezigen op het terras, wij met een ijsje, anderen met een drankje, worden vermaakt met het nieuw uitgevonden spelletje van Scott en Destroy. Totdat,... de halsband van Destroy plotseling over zijn kop en zijn flaporen schuift, en hij ervandoor gaat. Scott blijft stomverbaasd staan met het touw in zijn bek, is daardoor afgeleid en Destroy ziet zijn kans schoon en grijpt het balletje van Scott dat een paar meter verder onbeheerd op het gras lag. In een mum van tijd is hij er vandoor, met een behendigheid die je niet zou verwachten van Monsieur le Directeur. Scott is er gewoon beduusd van maar gaat er tenslotte achteraan. Een nieuw spel is geboren. Met de bal voor je neus plat op de grond gaan liggen, wachten tot de labrador komt aanstormen, en dan op het allerlaatste moment vliegensvlug het balletje pakken en sierlijk als een topvoetballer opspringen, de aanvaller ontwijken en precies de andere kant ophuppelen. Door zijn vaart duurt het even tot de labrador in een spervuur van opspattend grind afgeremd en omgedraaid is, en die tijd gebruikt Monsieur le Directeur om op zijn gemak weer met het balletje voor zijn neus te gaan liggen uitdagen.
Dit is zijn terrein, hier is hij nu eens niet te verslaan. Uiteindelijk moest Scott zijn meerdere erkennen, het balletje bleef in het bezit van Destroy. Slechts met grote moeite hebben we het weer in handen gekregen. Zoals altijd met honden moest er omkoping met koekjes aan te pas komen om Destroy af te leiden, zodat wij met Scott en het balletje weer naar de caravan konden gaan.
De volgende dag kwam Monsieur le Directeur gewoon weer even op bezoek. Ik weet niet of ze er samen nog over gesproken hebben.

woensdag 27 mei 2009

Hommels de kluts kwijt


Net naast het raam van mijn huisje in het bos staat een eikenboom. Tegen de stam hangt aan een spijker een nestkastje voor de vogels. Zo'n kastje van hout, een schuin dakje erop en bovenaan een rond gat van 3 of 4 cm doorsnede. Als ik met mijn laptop aan de tafel zit dan kijk ik schuin door het raam naar buiten, en precies op dat nestkastje. De afstand is 'hemelsbreed' maar anderhalve meter dan, dus ik kan alles goed zien.
Door de bedrijvigheid daar word ik afgeleid. Alles vliegt af en aan, voortdurend erin en eruit. Er vliegt ook nog een hele zwerm omheen alsof ze elkaar in de gaten houden. Naast de opening zit een beestje de wacht te houden. Hij of zij houdt nauwlettend in het oog wie er allemaal in gaat, en wie er weer naar buiten komt. Bijna als een portier bij de receptie van een hotel, of de baas van de afdeling bij de prikklok van de fabriek. Tijdens al die drukte vindt er ook nog een verbouwing plaats; de ingang wordt langzamerhand veranderd. De deur die eerst 3 á 4 cm was, wordt verkleind tot slechts ongeveer 1 cm doorsnede, zodat de beestjes er precies door kunnen.
Nee, ik heb het niet over vogeltjes, het gaat hier over hommels. Eigenlijk is het al zo dat die beestjes met hun warme wollen trui aan, veel te dik en te zwaar zijn om te kunnen vliegen met die kleine dunne vleugeltjes, maar dat weten ze niet en dus vliegen ze toch gewoon rond. Nu zijn ze echter helemaal de kluts kwijt, nu denken ze zelfs dat ze vogels zijn en dat ze in een vogelhuisje moeten gaan wonen. Je ziet steeds gekkere dingen, is dat misschien ook door de klimaatverandering?

maandag 25 mei 2009

Krantenbericht

Dit had een krantenbericht kunnen zijn na de Breda Meeting.

Breda 2 februari 2009
Van onze correspondent.

Naar verluid heeft zich gisteren een drama afgespeeld bij kinderboekenschrijfster Zjors. Hulpverleners, die na telefoontjes van omwonenden, met loeiende sirenes de wijk in scheurden, troffen daar verwarde, apathische en in shocktoestand verkerende mensen. Uit de moeizaam verzamelde getuigenverklaringen is enigszins gereconstrueerd wat zich waarschijnlijk heeft afgespeeld. Op het moment dat de slachtoffers hun verhaal stamelden arriveerden ook enkele bezoekers uit Groningen. Ze gebruikten een TomTom en toen deze navigator meldde: “u heeft uw bestemming bereikt”, zijn ze uitgestapt, stomverbaasd en bovenop een viaduct. Ze zijn toch maar doorgereden, maar toen de TomTom voor de 25-ste maal zei: “draai waar het kan en keer terug”, hebben ze die auto maar laten staan en zijn ze te voet verder gegaan. Ze kwamen dus veel later. Daardoor konden ze echter wel melden dat het de bedoeling was dat iedereen om 14:00 uur bij Zjors op bezoek zou komen voor een meeting.
Toen de hulpverleners het pand betraden troffen ze een ravage aan. Tegen de muren op het half afgekrabde behang klodders grijs-bruine smurrie, volgens de Groningers waarschijnlijk een prutselpaninhoud. Plantenbakken, salon- en bijzettafeltjes ondersteboven. Met drie flessen wijn in het keukenkastje weggekropen zat een bange deelnemer. Niet aanspreekbaar en stamelend: “af, af, af”. Overal platgetrapte chips, aangevreten cake en vlaamse taarten, koekjes en kapotte bonbons, plassen wijn en bier. In een Kliko vuilcontainer om de hoek, 6 angstige bezoekers, als haringen in een ton; ze wilden er niet meer uit. In de eikeboom in de tuin zaten er ook nog 4.
Middenin de ravage lag een enorme chocoladebruine Labrador te pitten. De twee kleine hondjes van Zjors werden teruggevonden in een zo goed als lege regenton. Ze drogen nu bij de verwarming.
Aanvankelijk was de meeting nogal rustig begonnen, ware het niet dat de enthousiaste Labrador met zijn staart meteen diverse kopjes koffie van de tafels mepte. Dat was normaal zei Peter, die zich verontschuldigde omdat hij het reusachtige beest van 45 kg. niet alleen thuis had kunnen laten. “Wij zijn eraan gewend om de kopjes hoog te zetten”, zei hij, maar Zjors wist dat niet bijtijds.
Toen besloten werd dat er genoeg gekletst was en dat er eens eten op tafel moest komen, is de hel losgebroken. De Labrador, die misschien in een vorig leven verslaafd was aan prutsel, was niet meer te houden en heeft samen met de twee hondjes van Zjors de boel op stelten gezet en een prutsel-orgie ontketend. Voor de deelnemers zat er niets anders op dan het vege lijf te redden. Inmiddels zijn nu de meeste weer gevonden en is er groepstherapie georganiseerd in het buurthuis. Vermoedelijk zullen er in de loop van deze week nog enkele opduiken, stinkend naar bedorven prutsel. De schoonmaakdienst van de gemeente is bezig de woning weer bewoonbaar te maken. De Labrador ligt er nog. Af en toe doet hij lui één oog open en kijkt alsof hij wil zeggen: “gaan we nou morgen weer lol trappen?”.


donderdag 23 april 2009

Hoezo, kou gepakt.

De laatste tijd hoor je dat weer steeds vaker: 'ik heb een kou gepakt', wordt er dan gezegd. Na die mededeling volgt er dan een hele deprimerende optocht van ongemakken; een fustobde deus, tranende ogen, rooie kop, hoofdpijn, zware hoest, spierpijn, algehele zwakte, en ga zo maar door.

Net alsof er maar één soort kou bestaat, en die altijd ontzettend vervelend is. Niet dus. Kou is er in soorten en smaken, soms gezellig, leuk, spannend en soms inderdaad gewoon vervelend. Om eens wat op te noemen: er is waterkou en er is sneeuwkou, koelkastkou en de kou van onverschilligheid, er is elfstedentochtkou en schilderijenkou.

De eerste hiervan, de waterkou, is echt een treurig soort kou. Als je er last van hebt zit het tot diep in je botten en je kunt proberen wat je wil; je krijgt het niet warm. Een stukje hardlopen helpt dan echt niet. Het is de kou van natte straten in de winter, half opgedroogd en een gure wind erbij. Het is ook de kou van een natte mist als je 's avonds laat nog de hond moet uitlaten terwijl binnen de openhaard brandt..

Heel anders is de kou van sneeuw. Sneeuwkou is een leuke kou, die je kunt horen en zien. Alle geluiden worden gedempt door de sneeuwdeken, en de wereld wordt teruggebracht tot vereenvoudigde vormen. Sneeuwkou is ook een zachte kou, en als je loopt op die witte sneeuw hoor je het wollige krakende geluid als van een pakje aardappelmeel dat samengeknepen wordt. In sneeuwkou spelen kinderen buiten en plaag je andere mensen met sneeuwballen, die waterkou veroorzaken als je ze te lang vasthoudt. Ook als je te lang op dezelfde plek blijft staan krijg je last van waterkou, wel in beweging blijven dus, maar dan is het ook gezellige kou.

Wat ook gezellig is, maar op een andere manier, is koelkastkou. Dat is de kou van een koel biertje op een zomermiddag onder een parasol. Door het vocht in de lucht komt er condens op het blikje en wordt het frisse daardoor nog benadrukt. Omdat er een heleboel lekkers uit de koelkast kan komen is het vooral ook lekkere kou. Wat vind je bijvoorbeeld van koude stukken pure harde chocolade, die je langzaam in je mond laat opwarmen en smelten. Soms kan koelkastkou ook een beetje vervelend zijn; als je namelijk de roomboter direct uit de koelkast op je verse broodje wil smeren, dat wordt niks dus.

Een kou van heel andere orde is de elfstedentochtkou. Dat is de kou die hoort bij avontuur, bij de spanning van erbij te zijn, bij het gevoel deel uit te maken van een uniek evenement. Strakke droge kou is het die ook hoort bij afzien. Tranen worden door de ijzige wind weggeblazen uit je ooghoeken en vormen schrijnende spoortjes naast je ogen.

Zwaai links, zwaai rechts,

en dat met voortdurend het geluid van het krassende ijzer over het ijs,

Zwaai links, zwaai rechts,

haal op, je neus.

In de verte een stem over luidsprekers, aankondigingen,

zwaai links, zwaai rechts.

's Morgens laat licht, 's avonds vroeg donker,

Snijdende wind die in je oren de bulderbaan speelt, langs het kiertje tussen muts en kraag,

Zwaai links, zwaai rechts.

Een trance brengend ritme wat naar éénpuntigheid voert. De kou van de elfstedentocht, die vervoering inkapselt in het wijdse landschap.

Dat soort kou dus.

Schilderijenkou is weer van een andere orde. Dit soort kou hoort bij plaatjes zoals beroemde schilders die maken. Een verstild half bevroren ven bij een bos. Dikke sneeuw ligt over de bomen en struiken, en is als een omgeslagen zoom gedrapeerd langs de half ontdooide randen van het ijsoppervlak. De rijp aan de takjes maakt dat ze een zilverig wit kanten patroon tegen de strak blauwe lucht vormen en als je ertegen stoot dan dwarrelen de ijskristallen begeleid door tere harp muziek naar beneden.

Dit zou je dus ook romantische kou kunnen noemen.

Tenslotte heb ik ook nog de kou van onverschilligheid genoemd. Dat is ook heel vervelende kou.Een onverschillig persoon straalt helemaal geen warmte, geen vriendelijkheid uit, en wil je liever vermijden. Het moet dus een beetje zoals waterkou zijn, want dat is de meest vervelende kou die ik ken. Misschien interesseert het u niet zoveel, wat ik hier geschreven heb over kou, en dan demonstreert u dus een beetje,... juist, de kou van onverschilligheid dus.



Hooikoorts

Door m'n tranen heen knipoog ik tegen de zon. Geplaagd door hoofdpijn en kriebelhoest die me uit mijn slaap houdt. En als die kriebelhoest er niet is, dan is er wel een verstopte snotneus waardoor ik ook niet slaap. Een rooie kop en opgezette oogleden, zo zie ik eruit in deze voorjaarsperiode. Mensen vragen met medelijden aan me: 'Goh, ben je een beetje verkouden?', en met een festobde-deus-stem antwoord ik dat dat wel meevalt. Ik heb alleen maar hooikoorts.

Vervolgens krijg je dan allerlei goedbedoelde adviezen: spoelen met zout water, met je hoofd boven een pan heet water met eucalyptusolie, extra vitamine C nemen en meer van die aanbevelingen die op z'n plaats zijn bij een echte verkoudheid.

Hou toch op allemaal, ik ben niet gewoon verkouden, dus die huismiddeltjes werken niet. Ik heb gewoon last van datgene waar jullie allemaal zo van genieten: van de lente, van het ontluikende jonge groen. Het gedoe van de bloemetjes en de bijtjes, weet je wel. Het feest van de lente, het feest van de plantaardige voortplanting, het feest van de stampers en het stuifmeel. Mijn lijf krijgt die met pollen bezwangerde luchtjes binnen en ziet dat als vreemde indringers waar het zich met ontstekingsreacties tegen moet verdedigen.

Waar heb ik dat aan verdiend. Ik, die nooit een vlieg kwaad deed, die altijd vegetarisch at, die z'n verontschuldigingen aanbood aan de muggen die niet binnen mochten door de hordeur, die spinnen in huis, voorzichtig in een potje ving en dan buiten zette.

Moet ik mijn strategie maar eens wijzigen misschien en een beetje aggressiever optreden naar die natuur waar ik zo door gepest word.

Gewoon weer beesten opeten, spinnen platslaan en het schijt hebben aan de muggen. Zou dat ervoor kunnen zorgen dat de natuur wat meer ontzag voor me krijgt en me met rust laat, misschien dat ik dan wel verlost word van die hooikoorts.

woensdag 8 april 2009

Een wandeling in Schotland

Nat
Het regent, vervelend maar als je in Schotland gaat lopen in je vakantie, dan kun je maar beter daar rekening mee houden. De hele lucht is grijs, het ziet er niet naar uit dat het vandaag nog ophoudt met regenen. Voorlopig miezert het, nog geen harde regen dus.
Met een goede regenjas, stevige bergschoenen en een rugzak die je spullen drooghoudt is het niet zo erg en best te doen op deze middag.
We houden de rivier rechts van ons, dat had trouwens niet anders gekund want er is geen mogelijkheid om over te steken.. Een woest gebied, net zoals zoveel plekken in Schotland, en juist daarom bekoort het. De man die we aan het begin van de tocht tegenkwamen had het ook gezegd; blijf links van de rivier, we gaan de goede kant op.
Hier en daar moeten we moeite doen om de vele zijtakken van de rivier over te steken. Soms wat verder van de hoofdstroom af, omdat dan de zijriviertjes die zich bij de hoofdstroom gaan voegen, wat smaller, en dus gemakkelijker over te steken zijn. Meestal is een grote stap voldoende, maar vaak moet je zoeken naar een plaats waar wat grote stenen liggen.
En intussen regent het gestaag door.
Langzaam beginnen we ons af te vragen waarom we onze vrienden, die de tocht in omgekeerde richting maken nog niet ontmoet hebben. Dat is het leuke van een tocht met vrienden; je loopt in tegengestelde richting en ruilt onderweg de autosleutels. Ieder rijdt daarna dus in de auto van het andere stel naar het uiteindelijke ontmoetingspunt, een Schotse pub natuurlijk. Als je het niet op deze manier doet, moet je een rondloper zien te bedenken, of hetzelfde stuk weer terug naar je auto lopen.
En de regen dreinst maar door, alles is grijs en soppig.
In de verte, aan het einde van dit dal, gaat het wat omhoog, en dus weg uit dit moeras. Een pad is in de verte nog niet te onderscheiden, maar dat is normaal. Je ziet het wel als je er bent, en hier, waar we nu lopen, is ook eigenlijk nauwelijks een pad.
Maar waarom zien we onze vrienden nog niet komen. Veel tijd om daarover na te denken hebben we niet. Je moet er voortdurend je aandacht bij houden waar je loopt. Grote kuilen, kleine modderpoeltjes, hei en struikjes, en alles kletsnat. Het lopen wordt langzamerhand strompelen, en dan begint het wat omhoog te gaan,… maar een echt pad is nog steeds niet te zien. En ook onze vrienden niet, gek want voor ons gevoel zijn we nu toch wel halverwege, na dit anderhalf uur ploeteren. Maar we gaan nu de heuvel op, dus daarboven zullen we wel wat meer kunnen zien.
En de regen krijgt er zin in, en valt wat enthousiaster naar beneden.
Heuvel op, eigenlijk zonder een pad, of tenminste niet door ons nu te onderscheiden, nou ja,.. geen aandacht aan besteden, gewoon doorgaan, veel losse stenen, gruis eigenlijk. Hier en daar een stuk rots, een struik die zich er met moeite aan vastklampt. We hijgen als oude stoommachines, de regen loopt over m’n neus, vormt druppels en lekt in mijn kraag, loopt over mijn bril. Goed opletten, soms glij je terug over de losse stenen, voorzichtig.
Waar blijven onze vrienden nou…
De heuvel is hoger dan we dachten, het wordt steeds steiler. Ik begin langzaam het gevoel te krijgen dat hier helemaal geen pad loopt, dit klopt gewoon niet meer. Geen enkele aanduiding, geen cairn, niets. Alleen een te steile helling en veel losse stenen, en voortdurend die regen.
We besluiten even te stoppen, zoeken een grotere afgeplatte rots, en gaan even zitten. Dan heb je ook beter de gelegenheid om eens om je heen te kijken. We kijken terug in de richting vanwaar we gekomen zijn, en kunnen misschien de auto nog zien staan, als we de verrekijker er eens bijpakken…
… en dan zien we het. De auto als een piepklein donkergrijs vlekje in de lichtgrijze nattigheid, en drie kleine stipjes die eromheen drentelen, onze vrienden die zich waarschijnlijk ook afvragen waarom ze ons niet ontmoet hebben. Zij realiseren zich nu dat ze nog niet klaar zijn met deze wandeltocht, want ze hebben onze sleutels niet. We zien dat ze staan te wachten,… en wij kijken toe. Geen enkele mogelijkheid om ze te waarschuwen, niet in dit grijze regenweer, en niet over deze afstand. Nu weten we het dus, we zijn verkeerd gelopen, we hadden niet letterlijk moeten proberen om naast de rivier te blijven, we hadden waarschijnlijk veel eerder naar links af moeten buigen. We blijven even zitten uitblazen, telkens door de verrekijker even turen, zodat we zien dat ze een lift krijgen.
De regen viert de overwinning en gaat stevig door.
We moeten terug. Het eerste stuk gaat nog, voorzichtig over de helling weer naar beneden, maar daarna wordt het snel slechter. Zojuist liepen we anderhalf uur, we zullen nu minstens zoveel nodig hebben. Het wordt moeilijk. Doordat je vermoeid bent let je minder goed op. Een misstap, een modderpoel die veel dieper is dan je dacht, het schiet niet meer op.
En de regen heeft de smaak te pakken… de capuchon is ook al doorweekt, dat ding heeft ook geen zin meer. De zijriviertjes die we zojuist nog gemakkelijk konden oversteken zijn door de aanhoudende regen flink gezwollen. We moeten telkens veel verder van de hoofdstroom af om een plek te vinden waar we ze kunnen oversteken. Zo wordt de afstand ook nog eens veel groter. Intussen is er op veel plaatsen nauwelijks verschil tussen droge vaste grond en rivier, het begint echt op een zompig moeras te lijken. Langzaam gaat het tot ons doordringen dat hier een echte noodtoestand aan het ontstaan is. We moeten zorgen dat we stevig doorgaan en uit dit gebied zijn voordat het donker geworden is. Dan zie je hier geen hand voor ogen. Geen dorpjes in zicht afstand, geen lantaarns langs de wegen, helemaal niets om je op te orienteren, en het begint nu toch wel wat later te worden.
We zwoegen voort. Waar doe je het eigenlijk voor, dit afzien. Om later thuis, aan je collega´s te kunnen vertellen hoe je daar in de gietende regen door de modder geploeterd hebt? Of omdat de ´wee dram´ zo goed smaakt, later in de pub, en je dan het gevoel hebt dat je het echt weer verdiend hebt? Geen idee, interesseert me nu totaal niet. De pub ook niet, voorlopig willen we alleen hieruit. Als we maar weer bij de auto zijn, dat is al genoeg,.. als... en dat begint er wat beklemmend uit te zien, want nu dringt het tot ons door dat deze omtrekkende beweging geen oplossing meer biedt. Hoe we ook zoeken, heen en weer twijfelen en mogelijkheden om deze tak over te steken inschatten, we moeten tot de conclusie komen dat we hier niet meer over kunnen. Dit is te breed geworden, er is geen alternatief meer..
Hoewel, er is wel een alternatief, maar dat stel je zolang mogelijk uit; er dwars doorheen.
Na nog even twijfelen, moed verzamelen en dan met een forse zwaai m’n rugzak eerst over de rivier geslingerd. Ik laat niet graag mijn kostbaarheden in de steek, dus nu moet ik er wel achteraan. De rivier stroomt snel, niet treuzelen en erin. Tot m’n middel, en de stroming trekt. Ik loop snel, ongelijke bodem, grote keien, en grijp aan de overkant de heistruikjes en klauter er weer snel uit. Dan aanwijzingen en aansporingen aan mijn vrouw, die er achteraan komt. Ze verliest gelukkig haar evenwicht niet, en ik graai, en help haar ook op de kant. Even later soppen we weer verder, maar met een ander gevoel. Je bent nu doorweekt, het water staat in je bergschoenen, je hebt alles al gehad, erger kan niet meer, dus ga je nergens meer voor opzij en je stampt dwars door de modderpoelen, plassen en natte struiken. Gelukkig blijkt al snel dat we het ergste gehad hebben. Het gaat weer iets omhoog, naar de weg toe.
De regen gaat er nog even stevig tegenaan en wil nog revanche blijkbaar. Volkomen doorweekt komen we soppend bij de auto, blij dat het niet echt op een ramp is uitgelopen, maar verder weinig vreugde. We wringen de natte troep uit en gieten het water uit onze bergschoenen. Dan rijden we naar het afgesproken punt. Onze vrienden zijn er al en de drankjes bij het houtvuur verwarmen goed.
Buiten plenst het nu.

zondag 5 april 2009

Ze wonen er nog ...





Lichtvoetig,
Sierlijk springend als op kussens van lucht,
zonder enig geluid.
Dansend kruisen ze mijn pad, 20 meter voor me, 
de reeën in het bos.
Een nauwelijks zichtbare beweging in mijn ooghoek,
richt mijn aandacht en daarna zijn ze weer weg.
Geen tijd voor een foto, wel foto's van het bos.
Een bos wat zo sterk 'gedund' is door 'Staatsbos(wan)beheer'.
Maar de reeën zijn er gelukkig nog steeds.


maandag 23 maart 2009

Wolken foto's

Deze wolken van het type Lenticularis zijn gezien vanuit het natuurgebied 'Kleine Meer', bij Huijbergen in West- NoordBrabant op 22 maart 2009, om 14:40





donderdag 5 maart 2009

Weer thuis

Nu bijna 10 jaar geleden ...

Buiten schijnt de zon en is het warm. Het is midden in de zomer. Kinderen spelen overal op straat en auto's staan bij voorkeur geparkeerd op een beschaduwde plek.
Hierbinnen, in de lange gangen van het verpleeghuis, is het donker en stil. Hier eindigt de tijd en heerst de onherroepelijkheid van de ouderdom en het einde. Regelmatig komen we nu hier. Zes weken geleden is het begonnen, toen mijn moeder hier ging wonen om verzorgd te worden. Ze heeft Altzheimer, de sluipende ziekte die je pas herkent als het al ver gevorderd is.

Toen ze nog jong was, was de term 'kittig' op haar van toepassing en in het dorp waar mijn vader vandaan kwam vond men haar stads, en dat werd dan met wat afgunst gezegd. Een beetje frivool, adrem en assertief. Daar is allemaal niets van over. Nu is ze een klein vrouwtje, in elkaar geschrompeld, en met een typische loop alsof de besturing wat hapert. Ik weet dat ze mijn moeder is, of misschien moet ik zeggen was, maar ergens is ze al iemand anders geworden. Als we thuis op bezoek waren dan vroeg ze wel tien keer of we koffie wilden, en dan sukkelde ze naar de keuken, scharrelde daar wat rond en wist niet meer wat verder te doen. Dan kwam ze weer maar terug naar de kamer. Telkens ook wilde ze naar huis, en dan bedoelde ze haar eigen thuis, bij haar eigen vader en moeder. Ze zouden op haar wachten, wisten niet waar ze toch bleef, dus vroeg ze als ik op bezoek was, met een klein stemmetje iedere keer weer, of ze mee mocht, of ik haar thuis kon brengen.

Mijn vader was vroeger hardhorend maar dat werd steeds erger totdat het gehoorapparaat ook geen zin meer had en hij het niet meer gebruikte. Toen hoorde hij dus helemaal niets meer en moest het doen met het liplezen van mijn moeder. Aanvankelijk werkte dat goed, maar toen mijn moeder ziek werd, werd zijn informatie voorziening dus erg onbetrouwbaar. Een harde werker, begonnen als smid in de smederij van zijn vader en later via avondstudie praktijkleraar lassen, smeden en plaatwerken geworden aan de LTS. Hij snapte niets van de ziekte die zijn vrouw sloopte en zijn gehoorhandicap maakte alles erg moeilijk. Wij, de kinderen, probeerden uit te leggen wat er aan de hand was, maar hij begreep het meeste niet.

Eten deed mijn moeder nog nauwelijks en ze kon niet meer voor zichzelf zorgen, daarom kwam ze hier in dit verpleeghuis terecht. Hier zullen ze haar wel weer aan het eten krijgen, dachten we, hoopten we, maar nee.. Ze at steeds minder. Als we erover wilden praten en erop aandrongen dat ze wat moest eten, dan klonk het: 'Nee hoor, nu niet, ik eet straks wel wat', maar 'straks' kwam nooit.
In het begin kon ze nog lopen, voetje voor voetje, maar nu zit ze voortdurend in een rolstoel. Ze is maar klein, maar nu lijkt het of ze steeds kleiner wordt, een klein bang meisje. Bang voor wat er gebeurt, bang omdat ze het verpleeghuis niet begrijpt en bang omdat ze niet thuis bij haar vader en moeder is.

Nietig en stil, als een wezentje uit een andere wereld, zit ze bij ons in haar rolstoel als we samen zijn aan de grote ronde tafel in het restaurant. Er staan koffiekopjes met verse cake op de tafel, en er liggen wat kranten en tijdschriften. Je bent blij als ze een slokje koffie neemt, en je hoopt dat ze ook wat van de cake proeft. Soms lijkt het alsof je een gesprek kunt voeren, maar ze praat niet uit zichzelf. Alleen als je wat vraagt komt er een reactie en soms is dat een antwoord op je vraag.
Als ze zes weken in het verpleeghuis is en nog steeds niets eet en ook niet meer wil drinken, gaat ze snel achteruit en komt het einde in zicht. Die laatste week zijn we daar iedere dag en zijn we begonnen om elkaar af te lossen. Telkens heen en weer, telkens uit de zomerwarmte in de troosteloosheid van het verpleeghuis en weer terug. Eenmaal weer buiten word je overvallen door het felle zonlicht en de uitbundigheid van de zomer. Het contrast kan niet groter zijn en het voelt alsof je er niet bij hoort, de wereld danst langs je heen. Werktuigelijk loop je naar de parkeerplaats en als verdoofd rij je automatisch het lange eentonige stuk weer naar huis.
Voor mijn vader, die al jaren helemaal doof is en die voor zijn contact met de buitenwereld afhankelijk was van mijn moeder, is het nu heel moeilijk geworden. Een man 'van de oude stempel' en nooit gewend om te praten over de zaken van leven en dood. Hij begrijpt niet waarom dit zo gebeurt, raakt zijn grote liefde, zijn zorgzame vrouw en zijn hoorcontact met de wereld nu helemaal kwijt. Wij, de kinderen die ook zelf verdriet beleven, zijn druk bezig met briefjes, waarop we in korte zinnen schrijven wat we hem willen zeggen.
'Mariëtte gaat naar huis, komt na eten terug'.
'Zelf al gegeten?'.
'Nog wat boodschappen voor je halen?'.
'Wil je nog koffie?'.

Het praten met elkaar gaat moeizaam en alleen over concrete onderwerpen is dat enigszins te doen. Naderhand liggen de fragmenten van de gesprekken als stille getuigen overal in de kamer verspreid.
De nachten zijn lang als je in het kleine kamertje bij haar zit te waken. We doen het om beurten, en telkens met twee. In de nacht zijn de stille halfverlichte gangen als een doodlopende straat; hier is geen ontsnappen meer mogelijk. De nachtzuster wijst je de weg in de keuken, zodat je alleen, bij het koude tl-licht wat koffie kunt halen.
Ik zit daar met mijn vader en via briefjes praat ik met hem. Probeer ik uit te leggen dat in het diepst van haar ziel het besluit gevallen is; het hoeft niet meer, ze is hier klaar. Dat ze daarom niet meer wil eten of drinken. Ik doe pogingen om te discussiëren over leven en dood, en zo hem, maar ook mezelf moed in te praten. We geloven toch in een leven na de dood, in het eeuwige bestaan van de ziel, maar mijn vader, altijd al een stille en introverte man, was nooit gewend om over deze dingen te praten. Via die briefjes werkte dat helemaal niet. Ik raak mijn moeder kwijt, maar ik voel nu dat ik ook het contact met m'n vader aan het verliezen ben.
Ik heb voor een cd speler gezorgd, en er klinkt zachte New-Age en Reiki muziek. Het gehoor is het zintuig wat normaal gesproken tot het laatst toe blijft functioneren en misschien is het ook voor mijn moeder nu een rustgevend houvast. Wellicht maakt het de dingen wat gemakkelijker.
Ze is nu een klein meisje, ze ligt stil met gesloten ogen en ademt oppervlakkig met open mond.
Gesprekken kunnen ook vervallen tot een minimum:
'Zal ik nog koffie halen...'.
'Er zijn hier nog wat koekjes...'.
'Iemand heeft nog een paar boterhammen laten liggen...'.
En soms wordt van cd gewisseld.

Na een week van waken, verwachten we het einde en heel vroeg in de ochtend worden we gebeld. Nog versuft en moe door slechts wat halve slaap stappen we in de auto en vliegen we over een lege snelweg van Middelburg naar Bergen op Zoom. Het belooft weer een mooie warme zomerdag te worden, en een bloedrode zon hangt dik en nog lui aan de horizon schuin voor ons. In het kleine half donkere kamertje speelt zacht de Reiki muziek. We zijn er allemaal en zitten stil. Soms wordt er wat gefluisterd. Ieder met zijn eigen gedachten, met zijn eigen verdriet. De adem reutelt en wordt steeds oppervlakkiger. Juist tijdens mijn mooiste stukje Reiki muziek, het nummer 'Peace' op de cd van Llewellyn verdwijnt de ademhaling helemaal. De wereld staat even stil, mijn moeder is dood, ze is weer thuis nu.
Bedankt mama, dat je hier was, voor ons...

vrijdag 13 februari 2009

Contrasten

Het zaallicht dooft langzaam, de projector schakelt in en de film begint. De camera kijkt vanuit een laag standpunt over een plein. Schemerig en verlaten. Het is stil en de wind blaast zachtjes een leeg bierblikje door het beeld en we horen duidelijk het getinkel. Het is het enige geluid wat er is en daarmee benadrukt de regisseur de leegte en de stilte. Juist omdat we dat geluid van het blikje zo goed horen weten we ook dat er verder geen geluiden zijn. Het contrast tussen de stilte en het voorzichtige, eenvoudige geluid brengt de boodschap van verlatenheid over.
Contrasten zijn essentieel. Als alle geluiden even hard klonken, dan zouden we niet weten wat veraf of dichtbij was. Luister eens naar klassieke muziek, ook hier maken de contrasten het levendig. Juist in klassieke muziek is vaak een enorme dynamiek aanwezig, een enorm verschil tussen de luidste en de zachtste passages. Het contrast ontstaat als zacht naast hard gezet wordt, het zacht lijkt dan nog zachter en het luide nog luider. Vraag en antwoord lijkt het soms.
Ook in de schilderkunst, en dan met name de romantische schilderingen maken we gebruik van het contrast en is het belangrijkste deel het duidelijkst geschilderd. Op deze plek zijn de diepste kleuren gezet tegen de lichtste tinten. Ook zijn in dit gebied de onderwerpen het scherpst afgebeeld, en toevallig valt hier het licht op de glimlach van de lieftallige jongedame, die er dan ook heel duidelijk uitspringt. Rembrandt verstond deze kunst, hij bracht licht in zijn schilderijen door de omgeving eromheen veel donkerder te schilderen. Daardoor lijkt het licht nog lichter en de zeggingskracht nog groter. Ga maar eens in Amsterdam voor de Nachtwacht staan.
Het verhaal van het contrast gaat ook op in de wereld van foto en film. Een grijs beeld is saai. Er 'springt' niets uit; er is niets te zien. Pas wanneer de volledige dynamiek van het papier gebruikt wordt, wordt de foto interessant. Dan zijn de lichtste delen zo licht mogelijk en hebben nog steeds de doortekening die de details zichtbaar maakt, maar ook de donkerste delen zijn zo donker mogelijk. Verder kan in de fotografie ook heel goed van de scherpte gebruik gemaakt worden om contrasten op te roepen. Een portret gemaakt tegen een onscherpe achtergrond leidt ons oog meteen naar het belangrijkste: het gezicht. Een afbeelding van een gezicht met als achtergrond een muurtje, wat ook scherp is zodat je de korrels van de bakstenen kunt tellen zal het veel minder goed doen.
Overal komen we contrasten tegen: licht tegen donker, hard en zacht, scherp naast onscherp en snel bij langzaam. Ook in de literatuur werken we met contrasten. De boodschap wordt duidelijk als we de tegenstellingen naast elkaar zetten; ze versterken elkaar. Dus vrolijk naast verdrietig en braaf naast stout.
Contrast is de motor achter de dingen, contrasten laten iets gebeuren. Kijk eens om je heen in de wereld. Je ziet het overal. Het contrast tussen arm en rijk, waardoor arm nog armer lijkt en rijk nog rijker, zet een reactie in gang. Een reactie waar we niet blij mee zijn en die we proberen te onderdrukken.
Het contrast tussen arm en rijk, tussen armoede en welvaart, tussen honger en overvloed, met andere woorden het contrast tussen de derde en de eerste wereld, dat juist is de motor voor oorlogen en terrorisme. We zouden er beter aan doen dit contrast te verminderen, niet door te bombarderen met bommen, maar met welvaart. Dan is het contrast weg, dan is de motor stilgevallen.

zaterdag 31 januari 2009

Nertsenbont

Op de tv gezien: over nertsenbont. We moeten protesteren tegen het houden van nertsen ten behoeve van het bont. We mogen die schattige beestjes niet houden en later vergassen om aan nertsenbont te komen.
Vergelijk dat eens met koeien. Koeiehuiden worden verwerkt tot leer, voor schoenen maar ook voor allerlei overbodige luxe produkten. Maar koeien eten we op, de huid blijft dan over...
Verandert er veel als we besluiten om nertsen op te eten?

De begroeting

Ze is stil, de wereld gaat aan haar voorbij.

Jaren geleden kwam ze in dit huis, en is er gebleven. In het begin praatte ze nog met de medebewoners. Ze kende zelfs nog mensen uit de omringende dorpjes, zoals vroeger iedereen elkaar kende op dit eiland. Toen liep ze nog zelf, voetje voor voetje, maar nu zit ze stil.

Jaren geleden keek ze nog rond, nu zit ze het grootste deel van de tijd met gesloten ogen. Dwalend tussen de schaduwen van het onderbewustzijn en misschien rakend aan flarden vage herinneringen aan een betrokken en zorgzaam leven. Moeder in een gezin van vijf kinderen, waar ze altijd klaarstond voor iedereen en zichzelf wegcijferde, altijd een vriendelijk woord, en vaak een grapje.
Maar ze begon dingen te vergeten en fouten te maken, en het ergst van alles was, dat ze het zelf wist en er verdrietig om was.

Ze is stil, de wereld gaat aan haar voorbij, en ze zit continue met gesloten ogen in haar rolstoel. Zelfstandig eten kan ze niet meer, ze wordt gevoed. Ze reageert nergens meer op. Als je op bezoek bent zit je stil naast haar, en houdt haar handen vast; een contact zonder woorden. Maar het is de vraag of zelfs dit contact nog doordringt tot in deze afwezige geest.
Maar het is goed zo, alles is al gezegd.

De oude moeder is stil, de wereld gaat aan haar voorbij, en het lijkt alsof ze hele dagen in haar rolstoel slaapt.
En dan, op een keer is de achterkleindochter voor het eerst mee op bezoek. In een opwelling wordt gezegd: ‘Nou moet je eens even opletten ma, en je ogen open doen’. ‘Kijk nou eens wie hier is... je achterkleindochter’.
Het is alsof een poort naar het verleden opengaat, en de wereld staat stil. Tot ieders verbazing opent de oude moeder de ogen, en kijkt naar haar achterkleinkind. Terwijl ze een begroeting glimlacht stromen tranen over haar wangen. Dan sluit ze haar ogen en verzinkt weer in zichzelf. De wereld is opnieuw buitengesloten, het moment is voorbij.
De toekomst werd begroet vanuit het verleden, de lijn door de evolutie is bevestigd.

De oude moeder zit weer stil, de wereld ging even niet aan haar voorbij.

Een bandiet op fluwelen poten

Hij slaapt tot hij wakker wordt, en dan ontploft hij weer als één brok energie. Hij speelt met een kluif, een flostouw en een oude sandaal. Maar even later is het belangrijk om even iets te controleren en te besnuffelen in een ander deel van de kamer. Hij rent dan onder een bijzet tafeltje door, en schat de hoogte daarvan verkeerd in. Door de enorme duw die het tafeltje krijgt, kiepert een grote dikke kaars omver, en knalt op het parket in stukken.
Even remt hij af, en kijkt beduusd naar de ravage, maar niet lang want hij verzint terplekke een nieuw spelletje: het tapijt omkeren door het aan een punt te pakken en dan snel naar de tegenoverliggende punt te rennen. Als je hem dat dan verbiedt, kijkt hij je niet begrijpend aan. Hij denkt vervolgens dat het dan dus wel is toegestaan om uitgebreid aan de stoelpoten te gaan liggen knagen, of nog eens een ruk te geven aan de kerstversiering om te zien wat voor spannende dingen er allemaal naar beneden komen.
De wereld is nog erg overzichtelijk voor deze Labrador puppie en bestaat alleen maar uit eten en drinken, slapen en de beest uithangen. Van sommige dingen snapt hij nog niets. Telkens wil de baas naar buiten met hem. Hij vindt dat niet leuk.
Hij doet dan zijn uiterste best om z'n plas op te houden, zodat hij er binnen de nieuwe mat, die nog naar de winkel stinkt, een fijner geurtje mee kan geven. Dat de baas daar boos om wordt is hardstikke onbegrijpelijk; hij wilde alleen maar helpen.
Na een tijdje, als z'n energie weer op is, valt hij neer waar hij stond. Hij draait z'n kop op z'n stevige dikke poten en is compleet uitgeteld, versleten, van de wereld.
Waar hij van droomt ? Misschien van samen met de baas op jacht, z'n poten bewegen al in het juiste ritme. Of misschien van de dieren in de natuurfilm op de tv, waar hij zo eigenwijs naar heeft liggen kijken, dat je het gevoel kreeg dat hij het nog snapte ook.
En soms gaat er even een lui oog open en kijkt hij je wazig aan, alsof hij zeggen wil: 'maar morgen gaan we dan toch echt lol trappen hè baas'.

vrijdag 30 januari 2009

De poes

Je voelt jezelf een beetje God. Jij bepaalt wanneer de poes dood zal gaan. De enige vrijheid die voor het beestje nog overblijft is om zelf eerder te overlijden. Bijvoorbeeld door onder een auto te komen of zo.
Eng, het confronteert je met het absolute. Het einde, de doodlopende straat. Je kunt nergens naartoe, alleen maar vooruit, naar het einde.
Wij denken er zo over na, de poes niet. Aan de poes is niet veel te merken. Ze heeft in de gaten dat er dingen zijn die anders zijn dan normaal.
Ze was een heel bijzonder poesje, praktisch helemaal wit en kleine pluimpjes aan de oortjes. Whoopy was gered uit een nestje wilde katten en leek op een lynx. Nooit agressief, altijd lief en voorzichtig. Als de kinderen met een grote Golden Retriever kwamen zat ze rustig het bezoek te bekijken. Zij en de hond waren dan beste maatjes. Als we een paar dagen op vakantie geweest waren en de buurvrouw had voor haar eten gezorgd, dan zat ze midden op het straatje te wachten als we 'savonds weer thuis kwamen. Als ik op de bank lag dan zocht ze een plaatsje in de holte van mijn opgetrokken knieën. Whoopy was ook de eerste poes die naar haar naam luisterde, je kon haar roepen en dan kwam ze.
Nu is het kleine witte poesje oud en versleten en heeft ze aan het kopje bebloede plekken door de huidkanker.
Ze wordt meegenomen in een transportkooi en zit dan bij je in de wachtkamer van de dierenarts. Daar ruikt het waarschijnlijk ook naar andere dieren, en dat is er de oorzaak van dat ze een beetje onrustig is. Als dan tenslotte de vorige klant met een patient weer opgestapt is, zijn wij aan de beurt.
We gaan samen de behandelkamer binnen en zetten de transportkooi op de tafel. Whoopie mag eruit en kijkt wat argwanend rond. Ze weet niet wat er gaat gebeuren, wij wel. Na even praten pakt de dokter een grote spuit, zet er een scherpe dunne naald op, en zuigt hem vol met de verdovingsvloeistof. De poes zit op tafel, kijkt nieuwsgierig rond en is niet zo op haar gemak.
Als de dokter haar langzaam de injectie geeft reageert ze niet. De naald is blijkbaar zo scherp dat ze niets voelt. Maar na een minuutje begint ze duidelijk slaap te krijgen en zakt het kopje naar beneden. Zo aandoenlijk sliep ze thuis ook weleens, de kop voorover gezakt, en dan steunend met het neusje op de grond. De slaap wordt nu al snel veel dieper, en het kopje zakt scheef weg. In haar flanken zie ik het hartje onregelmatige kloppen, maar dat wordt nu snel minder en steeds oppervlakkiger. Ik voel hoe de hartslag helemaal verdwijnt. De oogjes dicht, het kopje scheef op tafel, en de staart roerloos.
Whoopie is dood nu, ik voel hoe ik voor God gespeeld heb, en die verantwoordelijkheid helemaal niet wil.

Een wens doen

Zwijgend tuurde Barran door de vast opgestelde doelzoeker. Nog steeds op koers, concludeerde hij, en onwillekeurig gingen z’n gedachten weer naar het afscheid. Lang geleden waren ze gelanceerd, als een wolk van honderden schepen, ieder voorzien van een grote kolonie. Zijn kolonie deed het goed, geen problemen onderweg en niet meer dan het gemiddelde aantal sterfgevallen. De eieren waren goed opgeborgen in de grotten en de werksters hadden het druk met het controleren van de systemen. Gedurende de reis was er geen contact met de andere kolonies, het was te duur en nutteloos. Je kon elkaar toch niet helpen in geval van nood. De koers lag vast en kon niet meer gewijzigd worden. In de inktzwarte nacht, met prikkend scherpe sterrepuntjes waren ze niet te zien, maar hij wist dat de andere schepen overal om hem heen waren.
Hij voelde zich een pionier, hoewel ze niet de eersten waren. Aan de hand van metingen van de elektromagnetische signalen, die nog steeds van de planeet kwamen, hadden de oudsten geconcludeerd dat de eerste groep niet succesvol geweest was. Een nieuw project werd daarom gestart wat uitmondde in deze reis.
Er was lange tijd veel werk in de steengroeven, waar de nieuwe schepen gebouwd werden. Het moeizaam hakken van de grotten was heel tijdrovend, tegelijk werd nageslacht aangelegd om de schepen te bevolken.
Eindeloze berekeningen werden gemaakt om de lanceerparameters zo nauwkeurig mogelijk te bepalen: als de reis eenmaal begonnen was kon er niets meer gecorrigeerd worden. En nauwkeurigheid was van het grootste belang; er was maar één juiste hoek en naderingssnelheid. Alle andere mogelijkheden leidden tot een catastrofe.
Ze zouden de planeet voorbij vliegen, en tot in eeuwigheid hun baan vervolgen, of ze zouden door de wrijving verbranden in de atmosfeer van de planeet. Hij kreeg rillingen bij de gedachte aan de risico’s die ze liepen.
Ik moet me niet zo laten gaan, dacht hij, de oudsten zouden heus wel goed gerekend hebben voordat zo’n duur project werd opgestart. En bovendien, de lancering ging weliswaar gepaard met een enorme dreun, maar was wel geslaagd, de hele wolk schepen zat precies op koers. Met deze gedachte draaide hij zich om, en ging op weg naar de grote vergader grotten.

Op Jupiter hikte de Rode Vlek. De eeuwige storm slokte een plasma bel op, comprimeerde die nog verder en startte daarmee een kernfusie proces. Geen menselijke ogen in de buurt om het kosmische onweer te bewonderen, een zwaartekracht impuls breidde zich uit in de ruimte.

Barran wendde zijn ogen weer af van de sterren, onder hem het rotsoppervlak waar hij zich met zijn zes poten goed op vasthield, boven hem de ruimte met de harde straling waar z’n pantser hem goed tegen beschermde.
In de grootste grot waar de bijeenkomsten altijd plaatsvonden had hij de groepsleiders bijeen geroepen. De instructies werden nogeens doorgenomen, alles moest duidelijk zijn. Het was van het grootste belang dat na de landing de groep zich zo snel mogelijk verspreidde en met het werk begon. De oorspronkelijke bewoners zouden tot slaven gereduceerd worden, want zijzelf waren volgens de legenden van de oudsten immers voorbestemd om alle rassen in de ruimte te overheersen.
Na de bijeenkomst haastte iedereen zich naar z’n post, de landing zou nu snel plaatsvinden. Barran maakte aanstalten om naar z’n uitkijk post te gaan.

De zwaartekracht puls van het natuurgeweld op Jupiter trok als een huivering door de wolk van Barran en wijzigde de zo nauwkeurig bepaalde koers een beetje.

Een lichte siddering ging door hem heen en hij zou gezworen hebben dat het schip trilde. Hij vermandde zich, hij was natuurlijk alleen maar gespannen; nu zou het gaan gebeuren.
Inmiddels hing de planeet als een grote bol voor de wolk schepen. Een deel blauw met witte wolkenslierten, een ander deel, waar ze opaf vlogen, donker. Barran nam plaats in de uitkijkpost. Niet dat het er iets toe deed, hij kon toch geen invloed uitoefenen op de baan, maar hij hield er nou eenmaal van om te zien waar ze naartoe gingen.
Door de afremmingskrachten in de dunne atmosfeer ontstonden trillingen in het schip en hij zette zich schrap. Tegen de nachtzwarte hemel kon hij nu ook de andere schepen zien, nu ze door de wrijving met de atmosfeer oplichtten.
Plotseling verdween de één na de ander in een felle lichtflits. De schrik sloeg hem om het hart, ontzetting, alles voor niets ? Was de baan dan toch verkeerd .. .. ..
De laatste gedachte werd hem ontnomen.
‘Kijk papa, vallende sterren,’zei Kyle tegen zijn vader. ‘Ja, dat zijn de Perseïden, stukken rots en kleinere stenen die in de bovenste luchtlagen door de wrijving verbranden, nu mag je een wens doen......’

Een romantische geur

De romantiek van fotografie, de geur van het bromide fotopapier, kent iemand dat nog? Tegenwoordig gaat het allemaal digitaal, daar zit geen geur aan. Het stinkt hoogstens naar het plastic van je toetsenborg ofzo. Nee, dan dat fotopapier. Die geur is ook de geur van de spanning of het beeld wat opkomt voldoet aan je verwachtingen. De spanning wordt nog even opgerekt, want je moet wachten tot het beeld volledig ontwikkeld is, en dat gebeurt bij goen-geel licht. Daarna in het fixeerbad, en even later mag het licht pas aan en kun je zien of het geowrden is wat je wilde. Intussen heb je nog eens in het dichtgevouwen envelopje van het fotopapier geroken, net alsof je daardoor weet of het nog wel goed is. Als je zo bezig was in je doka, dan hing die geur overal. Na afloop, weer buiten, was de romatiek weer grotendeels verdwenen en lagen de natte foto's overal te drogen. Geurloos verder door het leven.
In het digitale tijdperk sla je dat allemaal over. Ik werd op gegeven moment weer geconfronteerd met die geur, toen mijn zoon dozen maakte met aan de eene kant een piepklein gaatje, en aan de andere kant een stuk fotopapier. Een simpele camera die buiten ergens een tijdje weggezet werd en dan een beeld maakte op het papier.
Dat is tenminste echte fotografie, ... met een luchtje eraan.

Jeugdherinneringen



Prinsenbeek

Een knal, en de wereld verging. Alleen voor mij dan, niet voor anderen. En dat omdat er een straaljager door mijn wereld heen scheurde. De vuil-witte keeshond Kitty kwam luid blaffend naar buiten gestormd om te redden wat er nog gered kon worden, ik vloog naar binnen om de boel te ontvluchten. We botsten frontaal in de korte bocht om het schuurtje bij m'n opa, waar we elkaar niet hadden zien aankomen. Ik speelde daar in de tuin, bij de ijzeren poort, zwart gelakt en hier en daar verfbladders met roest eronder. Daarna moest ik getroost worden met snoepjes vanwege twee kapotte knieën. Ik zat op de toonbank van het winkeltje van mijn moeder aan de overkant van de straat. Ze hielp daar de klanten, terwijl mijn vader er tegenover in de smederij van mijn opa werkte.
Ik was drie of vier jaar en speelde vaker in die tuin. Als je vanaf de straat door de ijzeren poort de tuin binnenkwam, was rechts het huis en links een stukje groententuin. Het pad bestond uit klinkertjes, met een onderbreking waar een grote vierkanten put onder zat. Een roestige dikke ijzeren plaat was het deksel. Na de groententuin aan de linkerkant kwam het bleekveldje en dan het kippenhok met wel vijftien kippen en een haan erin. De 'knoelieboom' (Beeks dialekt) stond in een hoek. Er groeiden rode besjes aan. Nog verder en je stond voor een composthoop. Aan je rechterkant was er dan de oude zwart geteerde schuur, maar net voordat je zover was, kon je rechts de bocht om, de bocht van de botsing dus. Naast de schuur was een hoge witgeverfde put, als een betonnen buis die rechtop stond, en hoger was dan ik. Er lag een houten deksel op en je kon aan een touw een emmer erin laten zakken om regenwater op te halen.
Ik herinner me nog de uitgesleten granieten drempel waarlangs je de keuken binnenkwam. Daar was het vierkanten fornuis met allemaal kleppen en deurtjes en erbovenop de ringen waarmee je de gaten boven het vuur groter en kleiner kon maken, al naar gelang de pannen die erop moesten staan. Rechts naast het fornuis een grote vast ingebouwde kast van donkerblauw geschilderd hout, waar soms een trommel koekjes uitgehaald werd.
Door een volgende deur kwam je in een deftige kamer waar aan de rechterkant een bed in een kast was, de bedstee. Omdat er twee zussen van opa als missiezusters in belgisch kongo waren, stonden er allerhande meegebrachte kunstvoorwerpen. Zo was er een grote glazen kast, tegenwoordig zou zoiets een vitrinekast heten, waarin allerlei door de inboorlingen gemaakte voorwerpen stonden. Hele reeksen olifantjes, maria beeldjes, krokodillen en sierlijke koppen gesneden uit ivoor en een zwart hout: ebbenhout. Het leek wel een museum. Zelfs was er tegen de muur een dikke tak waarop een opgezette aap zat. In mijn herinnering was het wel een beest van een halve meter groot.
De kamer straalde vooral rust uit. Geluiden van buiten werden gedempt door de kleden op de houten vloer van kromme bruin gelakte planken. Er was een dik kleed op de tafel met erop een asbak, gemaakt van een paardenhoef met koperen beslag. Het licht werd getemperd door de kleine ramen met veel planten ervoor. Tussen de kachel en de glazen kast met het ivoor en het ebbenhout stond een deftige zwart metalen bak met witte porcelijnen versieringen en handgrepen. Daar werden de briketten in bewaard. Het enige geluid kwam van een kanarievogel in een kooitje, een koekoeksklok en een staande klok met koperen gewichten met de slinger in een kast. Achter de ornamenten van het raampje zag je de slinger heen en weer gaan. Je kon ook de stand van de maan op de klok aflezen. Er was in de kamer ook een glanzend bruine dichte houten kast met beelden erop onder glazen stolpen, op kleine ronde kleedjes.
Tussen de glazen kast met ivoor en ebbenhout en de grote klok was een deur met een ingebouwde kast erachter. Er was ook een kapstok ingemaakt. Als je de muffe lucht en de duisternis trotseerde ging je erin om vervolgens door een andere deur er weer uit te komen in een andere woonkamer. Hier woonde opa zelf, naast de smederij. Het huis waar we zojuist vandaan kwamen was het huis van een zus van opa. Ze woonden naast en bij elkaar.
Aan het huis van opa zelf heb ik niet zoveel herinneringen, ook niet aan oma die betrekkelijk vroeg overleden is. We kwamen dus vooral in het huis van tante Marie, waar opa later, toen hij niet meer in zijn smederij werkte, ook was gaan wonen.
Ik weet nog wel dat oma een volle ronde vrouw was, met lange rokken. Ik herinner me dat ze buiten aardappels zat te schillen, ze gooide die in een grote emmer water die op de grond stond. Ik speelde en scharrelde eromheen. Er was ook een poes, waarvan ik dacht dat die het ook weleens leuk zou vinden om tussen de aardappels in de emmer te zwemmen. Dus werd het beest door mij opgetild en in de emmer gekieperd. Ze wist niet hoe snel ze eruit moest springen. Vanaf dat moment viel er niet meer te spelen met de poes, ze maakte dat ze wegkwam zodra ze mij zag.
Naast de tuin was een pad, en dan het volgende huis. Dat was een slagerij, en er werden daar echt beesten geslacht. Als je het pad inliep, dan kon je door een groot raam in de zijkant van het huis naar binnen kijken in de wit betegelde ruimte waar de koe of het varken geslacht werd. Het raam liep door tot heel laag boven de grond. Dat moet wel, anders had ik als 4 jarig jongentje er niet zomaar naar binnen kunnen kijken. Ik heb daar vaker staan kijken, mijn nichtjes durfen dat niet. Het bloed van het beest liep weg door de gootjes die in de tegelvloer waren uitgespaard. Ik zag hoe darmen, blauwig-grijs, uit de buik gehaald en schoongemaakt werden. Daar werd later weer worst mee gemaakt. Ik zag ook hoe het dier in stukken gesneden werd. Soms was er een bijl en een zaag bij nodig om door het bot te komen. Ik vond het niet eng, het was gewoon hoe het ging, en interessant om naar te kijken.

De smederij van mijn opa is aan de overkant van ons winkeltje. Ik kom net met mijn neus boven de onderrand van het lage raam in de winkeldeur. ‘Oom Nico, mag ik komen...?’. En soms mocht dat, dan speelde ik dus ook weleens in de smederij.
Op de grond zijn tegels, zanderig, en de grote schoenen van m’n oom, mijn vader en m’n opa lopen langs mij heen. Onder de werkbanken langs de muur staan houten kistjes met roestige buisjes, schroeven, spijkers, ringetjes en andere onderdelen, waar ik net allemaal bij kan als ik daaronder op de grond zit. Ik zoek ze bij elkaar en maak er straatjes mee. Soms zit ik in de weg natuurlijk.
Aan één zijde van de werkplaats loopt langs het plafond een lange aandrijfas, met wielen en riemen die naar beneden lopen om een boormachine, slijpstenen en nog zowat aan te drijven. In de hoek een grote motor op de grond die soms wordt aangezet om alles te laten draaien. Ik hoor nog het zoemende geluid en het geklapper van de brede leren aandrijfriemen, net zoals ik ook de geur weer ruik van de witte prikkelende rook wanneer een heet hoefijzer aangepast wordt aan de hoef van een paard. Nee, nog niet goed genoeg, terug in het grote vuur met de aanjager die je met een zwengel liet draaien. Nog even heet stoken en dan het ijzer met een zware hamer op een aambeeld een beetje aanpassen. Het harde slaan van de hamer gaat dwars door m´n hoofd heen, en ik hou m´n handen tegen m´n oren. Sterretjes springen weg onder de hamer. Tenslotte moet het ijzer nog even sissend afkoelen in een bak water, schilfertjes ijzerroest springen los en dwarrelen naar de laag die op de boden ligt.
Als het klaar is en ook de hoeven aan de onderkant met een soort beitel schoongemaakt zijn, krijgt het paard nog mooie zwarte schoenen, zeggen ze, met een dikke kwast gaat er een lik teer over de hoeven. Daarna neemt de boer het paard weer mee. Soms moest het gebracht worden en dan mocht ik weleens mee, bovenop het paard.
Dan ging ik helemaal mee naar de boerderij. Hoog is zo’n paard dan, vooral als je zelf nog maar klein bent. Je moest je goed vasthouden aan de ‘manen’ van het paard. Op de boerderij was het ook leuk. Als er weer een nest jonge katjes is de schuur was dan werd dat uitgebreid bestudeerd. Ze lopen met hun staartje recht omhoog. In de schuur ruikt het naar stro en hooi. Als ik nu een pak volkorenmeel openmaak, om een broodje te gaan bakken, dan brengt de geur daarvan mij weer terug naar de windmolens waar ik weleens kwam, maar ook naar de schuur met de katjes.
In de smederij zijn in een andere hoek wat bussen, buizen en slangen. Het was voor mij een raadsel hoe dat werkte, er ging water in en dan kon je een vlam krijgen waarmee ze konden lassen. Later ontdekte ik dat het een acetyleen apparaat was. Carbid met water geeft acetyleengas.
In de smederij deden ze van alles. Een wiel van een boeren kar of een ploeg repareren, maar soms ook een kachel en een traktor. Misschien komt hier mijn fascinatie voor techniek en machines vandaan.
De straat langs de smederij loopt met een paar flauwe bochten verder naar de boerderijen en wordt in mijn herinneringen tenslotte een zandweg. Dan ben je al een flink eind van het dorp vandaan. Je kon er aan de rechterkant hoge bergen opklimmen en daarachter was ‘de nieuwe weg’, die je dan in de diepte zag liggen. Ik vermoed achteraf dat dit de weg van Breda naar Rotterdam moet zijn geweest, de latere A16 dus. Met mijn vader kwam ik daar weleens. Aan de overkant van deze weg kon je ook weer vanaf een berg, de spoorlijn beneden langs je zien lopen. Op het horloge van mijn vader was een seconden wijzer. Die was heel interessant, want hij bewoog, de andere wijzers niet. De seconden wijzer was om te zien of er een trein aankwam, zei hij. Waarschijnlijk om aan te geven dat de treinen in die tijd vreselijk nauwkeurig op tijd reden. Wij zaten daar weleens een trein op te wachten, die je dan in de verte aan de drie gele lampen voorop kon zien aankomen.
Langs de weg die het dorp uitgaat, is veel verder , aan de linker kant nog een meertje. Een zandwinning, een grote kuil die vol water stond. In de spreektaal was dat ‘de Kuil’. Daar heb ik weleens gevist met een oom.

Vroeg uit bed, om achterop de fiets mee te gaan vissen. Het is nog een beetje donker, en overal stil. Rond het meertje zijn bomen en struiken, aan de kant is hier en daar een steiger, en liggen vijf of zes roeibootjes op ondiepe plekken. Je hoort alleen het zachtjes klotsen van de golfjes, er is verder niemand. Op het steigertje moet je zachtjes lopen, anders schrikken de vissen van het lawaai en zijn ze weg. We hebben wormen in een potje, en ook wat brood. Dat staat ook allemaal op het steigertje, en dat is smal, dus je moet er ook voorzichtig langs lopen.
Ik heb ook een hengel, maar ik ben er snel op uitgekeken, er gebeurt niets. De dobber drijft en gaat op en neer, maar dat is door de golfjes, niet door een vis.
Ik drentel wat op en af het steigertje en bekijk de bootjes die aan de kant liggen, maar ik kan er niet dichterbij komen. Dat is dus ook al niet zo interessant. Vissen is maar een saaie bedoening. En zo dreutel ik wat heen en weer, en heb ik al een paar keer gehoord dat ik stil moet zijn, anders bijten de vissen helemaal niet.
Langs de kant van het meertje zie je de lichtgekleurde zanderige bodem, en de planten in het water. Kleine torretjes zwemmen daar, dat is ook even interessant om naar te kijken. Wat is er nog meer, ...
Stil zitten duurt toch wel lang als er verder niets te beleven is.
Dan scharrel ik weer de steiger op, schuifel langs de spulletjes die daar liggen en let even niet goed op. Plomp, ... dat was het geluid waarmee de pot wormen van de steiger af duikelde en in het water verdween. Het gebrom van oom Gerard wat toen volgde, maakte dat ik heel stil en lijdzaam het einde van het visfeest ging zitten afwachten. De stukjes brood die we nog hadden werden ook gebruikt om mee te vissen, maar dat was, geloof ik, ook niet zo’n succes.
Ik heb nooit meer gevist daarna.

Leur

Terwijl mijn opa in de smederij de vonken van de hoefijzers hamerde, draaide mijn andere opa aan het grote wiel. Het wiel van de rode Berkel snijmachine die in zijn kruidenierswinkel op de toonbank stond. Ernaast een Berkel weegschaal, ook rood. Vanuit de winkel kon hij aan de overkant een straat inkijken, de weg naar Zevenbergen, zoals de handwijzer op de stoep voor de winkel aangaf. Het was een met fluitekruid omzoomde weg, slingerend langs de rivier waarlangs de binnenvaart boten in het haventje kwamen.
In die tijd werden de grutterswaren nog los verkocht, geschept uit grote bakken. Koffie bonen, andere bonen, erwten, maar ook koekjes en toffés. Er was een spekkast waar het spek in bewaard werd. Kazen lagen opgestapeld en werden aangesneden met een rond mes met twee handgrepen. Snoepjes van suikergoed in de vorm van hartjes in verschillende kleuren, er stond wat opgeschreven met erin gedrukte letters. Op je tong vielen ze heel snel uit elkaar en ze waren lekker zoet. Tegen de muur achter de kachel hingen kartonnen platen waarop onder elastiekjes balpennen zaten. BIC bestond toen ook al.
Langs schuifdeuren met glas-in-lood kwam je achter de winkel in de woon/slaapkamer, en van daaruit weer in de woonkeuken.
‘Blijfmaar’, werd er geroepen door familie of bekenden die op bezoek kwamen als er op dat moment niemand in de winkel aan het helpen was.
Op de tafel in de woonkeuken lag een dienblad met een afbeelding van een haven met veel bootjes en kleurige huizen eromheen. Eens, toen ik in de haven van Girona was, moest ik terug denken aan dat dienblad. Als ik aan die tafel zat dan draaide ik altijd het dienblad zo dat ik het goed kon bekijken.
In de ‘kelder kast’ van de keuken probeerde ik altijd de deksels van de pannen die mijn oma daar had staan op te tillen. Ik wilde weten wat erin zat. De vloer van die kast was een groot luik. Dat kon omhoog en dan zag je de stenen trap die de echte kelder inging. Gemetselde gewelven onder het hele huis.
Oma had een Singer trapnaaimachine in de keuken staan. Ik heb er hardhandig kennis mee gemaakt toen ik waterpokken had. Ik zat uit te vinden hoe het ding precies werkte, toen ik m’n evenwicht verloor en met mijn neus tegen de rand kieperde. De waterpok die daar zat werd geplet waardoor ik voor de rest van mijn leven getekend was.
Tussen de kachel en de granieten aanrecht pastte precies opa’s stoel. Erboven hing een kapstokje met een paar haakjes. Naast zijn pet hing daar een zaklantaarn van het model waar een platte witte-kat batterij in moet. Die had je ‘s avonds wel nodig als je naar de wc moest, want dat was achter in de tuin, bij de schuur. Een houten plank met een gat erin en een put eronder. Een beerput is helemaal niet zo smerig als je zou denken. In de deur was een hart uitgezaagd, zodat er overdag wat licht binnen kwam.
De schuur was zo groot dat er een paard en wagen in kon. Die had opa vroeger om de boodschappen die besteld waren naar alle boeren in de wijde omgeving te brengen.
Wij hebben daar ook een paar jaar gewoond nadat we tegenover de smederij waren weggegaan. Ik verzamelde er in de winter de sneeuw, die ik bewaarde en opstapelde in een klein schuurtje (het ‘washok’), achter een wasketel. Ik hoopte die zo te kunnen bewaren tot in de zomer. Tegen het washok aan was een hondenhok met een buitenren gemaakt. Een klein kortharig zwart hondje had ik daar.
Tussen het huis en het washok stond een enorme hoge seringen boom. Telkens als ik nu de geur ruik dan moet ik daaraan weer terug denken. Het raam van de keuken keek uit op een terras. Dat terras was hoger dan de tuin, het was net zo hoog als de keuken, en om te zorgen dat je er niet van afviel stond er een laag muurtje omheen. Een typisch muurtje van rode gladde stenen, maar niet helemaal dicht. Het bestond uit gemetselde pilaren van ongeveer een halve meter hoog, met een, ook weer gemetselde, bovenrand waar zelfs ronde stenen in verwerkt waren. Erg chique volgens mij. Vanaf dat terras kon je dan via een gemetseld trapje de tuin in.
Een nichtje kwam mij altijd ophalen om mee naar de kleuterschool te gaan. Het werd de ‘bewaarschool’ genoemd, een toepasselijke naam, want ik herinner mij niet dat ik daar iets geleerd heb. Je werd er alleen bewaard, en af en toe gelucht op het ommuurde plein, tot het weer tijd was om naar huis te gaan. De school werd gerund door nonnen en ik weet nog een naam: zuster Mediatrix, zo’n naam verzin je toch niet… Ik zat daar ook tussen kinderen die van de boerderijen kwamen en nog stonken naar de koeienstront. Daar bleef ik liever bij uit de buurt.

Mijn vader was groot, en ik nog groter als ik op zijn schouders zat. En zo gingen we eens op zondagmiddag naar het voetbal kijken. Vanuit de grote (als je klein bent is alles groot) kruidenierswinkel, lopend in de richting van het bos. Langs de kerk met de twee hoge scherpe torens, en dan nog verder. Dan kom je bij het voetbalveld. Gewoon een grasveld, eromheen paaltjes met draad, en dan nog een paar meter gras ernaast waar wat mensen staan te kijken. Plaatselijke dorpsclubjes tegen elkaar. Van de wedstrijd zelf herinner ik me niets, maar misschien ben ik dat opzettelijk vergeten.
Zo hoog gezeten kun je alles goed zien, maar dan ben je ook een doelwit. De bal had zoveel andere kanten op kunnen vliegen, maar blijkbaar bepaalde het lot dat ik er op deze manier vanaf gehouden moest worden om ooit interesse voor voetbal te ontwikkelen. Met een doffe dreun kreeg ik plotseling de bal tegen m´n kop.
Waarschijnlijk heb ik alles bij elkaar gekrijst, en hoe het precies verder ging weet ik niet meer. Er is wel een gevoel van verontwaardiging blijven hangen; dan toon je eens wat belangstelling voor zoiets, en dan gebeurt dit...
Voor mij hoefde dat dus niet meer.